Een psychiater en een neurowetenschapper lopen een bar binnen. Dat klinkt als het begin van een mop. Mocht dat werkelijkheid worden, dan weet Gerrit Glas al wat er volgt: “Een ongemakkelijk gesprek waarbij beide partijen ontzettend hun best moeten doen om elkaar te begrijpen.”
Want psychiaters zijn doeners die vaak wat sceptisch tegenover de wetenschap staan. En neurowetenschappers zijn specialisten die moeite hebben om datgene wat ze onder hun microscoop zien naar de werkelijkheid te vertalen. Gaat de mop verder, dan voegt zich nog een derde persoon bij de barhangers: een filosoof die beide partijen aan het praten krijgt. Die filosoof is Gerrit Glas, sinds kort hoogleraar filosofie van de neurowetenschappen aan VUmc. De andere helft van de week werkt hij als psychiater en opleider van psychiaters.
Hoofd
Dat technische gefröbel van de neurowetenschappers herkent Glas wel. Als jongen verhuisde hij naar Suriname, de nieuwe standplaats van zijn vader, een landbouwtechnisch ingenieur. Waar andere elfjarigen de kans gegrepen zouden hebben om jongensboekavonturen in het oerwoud te beleven, of in elk geval het Suriname van de jaren zestig te ontdekken, zat Glas dagelijks in het elektriciteithuisje bij zijn ouderlijk huis. In een donkere ruimte van twee bij twee meter zat hij alleen in zijn eigen wereld. Radiootjes te bouwen.
Gedoe met lijven
Het had ook weinig gescheeld of hij was, eenmaal terug in Nederland, natuurkunde gaan studeren. Het was een aardige huisarts die tijdens een voorlichtingsavond de doorslag naar geneeskunde gaf. En ach: is het menselijk lichaam ook geen machine? “Al vond ik dat gedoe met lijven in de eerste instantie maar niets”, bekent hij. Als tegenwicht studeerde Glas ook filosofie.
Tijdens zijn promotieonderzoek naar angst hield Glas zich goed op de hoogte van alle ontwikkelingen bij de neurowetenschappen. Toch aarzelde hij toen hersenonderzoeker en hoogleraar Jeroen Geurts hem vijf jaar geleden vroeg om college te komen geven bij de researchmaster neurowetenschappen. Was zijn kennis van het vakgebied niet te oppervlakkig? Geurts wist hem uiteindelijk ervan te overtuigen dat neurowetenschappers hem nodig hebben.
Neusspray en empathie
Glas: “Neurowetenschappers kunnen door filosofie geholpen worden om kaders aan hun vakgebied te geven. Het vakgebied wordt steeds wiskundiger. Het is mooi als je met een wiskundig model iets kunt voorspellen, maar kun je dan ook zeggen dat je echt begrijpt wat bijvoorbeeld zenuwgeleiding is?
“En wat is een neurowetenschapper eigenlijk? Een neuroloog weet veel van de hersenen en de behandeling van een patiënt, een moleculair bioloog begrijpt moleculen. Maar een neurowetenschapper moet het hele terrein van moleculen tot gedrag beschrijven.”
Een stevige klus, ook omdat deze wetenschappers volgens Glas bij de vertaling van hun onderzoek soms een stap te ver gaan. En dat komt weer doordat de maatschappij vraagt dat wetenschap ook toepasbaar is. Dan is het makkelijk om te roepen dat er een neusspray kan komen die psychopaten empathischer maakt of dat er een gen is dat gewelddadig gedrag verklaart. Terwijl de werkelijkheid een stuk minder spannend is: de neusspray werkt nog niet, dat gen komt maar binnen één familie voor.
Daarom vindt Glas het legitiem als neurowetenschappers vooral wetenschap voor de wetenschap doen. De toepasbaarheid komt later wel.
Hart
Het bouwen van een filosofisch kader voor wetenschappers heeft Glas al eerder gedaan. Zes jaar lang deed hij bij de Universiteit Leiden hetzelfde voor de psychiatrie. Want de psychiatrie deelt één ding met de neurowetenschap: het is een grenzeloos en ongelooflijk ingewikkeld vakgebied. In tijden van bezuinigingen is het daarbij belangrijk om in het oog te houden wat de belangrijkste waarden voor een psychiater zijn. “Want is een goede psychiater echt iemand die vooral zijn dossiers op orde heeft en de administratieve regels volgt? Wie dat gelooft, raakt vervreemd van zijn patiënten en wordt cynisch.”
Toen hij als student geneeskunde besloot om psychiater te worden, adviseerde zijn vader hem om eerst een baantje in een inrichting te nemen.
Mis je een stofje? Neem een pilletje
Dus sjouwde Glas in 1972 met emmers sop over de afdeling O (“van onrust”) van de psychiatrische kliniek Zon & Schild. Hij trof daar volledig geïnstitutionaliseerde patiënten die gezamenlijk hun eigen taal en humor ontwikkeld hadden om daarmee tijdens de arbeidstherapie de jonge schoonmaker voor schut te zetten. Hoewel de klassieke psychiatrie in zijn ogen in die jaren de patiënt niet echt als mens zag, vormde de toen opkomende antipsychiatrie voor hem ook de oplossing niet. “Het romantische idee dat een vrije levensstijl alles wel zou oplossen, was ondoordacht. In de jaren waarin de grote inrichtingen gesloten werden, zag je dat de crisisdienst het in de straten van Amsterdam steeds drukker kreeg.”
Aan de andere kant kan hij zich ook niet vinden in het simplistische neurologische model waarmee sommige patiënten hun problemen verklaren: Ik ben depressief omdat ik een stofje in mijn hersenen mis en dat vul ik met een pilletje aan.
“Iemand met een angststoornis bijvoorbeeld heeft een cluster aan verschijnselen die in een psychiatrisch handboek beschreven zijn. Maar de geleefde werkelijkheid van de patiënt is veel rijker. Dat gaat niet alleen om angst, maar ook om de vraag hoe mensen daarmee omgaan. De vermijdingsstrategieën die ze gebruiken om niet naar buiten te hoeven. Of juist hoe iemand ondanks een grote angst toch het podium op gaat om een lezing te houden. Al die dingen zijn niet vanuit een proces in de hersenen te verklaren.”
Ziel
Filosoferen over de hersenen en de effecten daarvan op de persoonlijkheid is tegenwoordig heel populair. Glas heeft alle ruimte om zijn leeropdracht zo op te vatten dat hij het ene na het andere boek over de grenzen van de menselijke wil zou kunnen schrijven. Het onderwerp is populair genoeg. Toch doet hij dat niet. “Als filosoof heb ik vooral een ondersteunende en bevragende rol. Het gaat mij om filosofie in de neurowetenschap in plaats van filosofie over de neurowetenschap. Ik wil niet als een wijsneus boven de wetenschap hangen, maar tussen de wetenschappers staan.” Die wens vormt hem niet alleen als hoogleraar, maar ook als psychiater. “In de spreekkamer wil ik ook echt in iemands huid gaan zitten.”
Verwondering
Zijn wetenschappelijke werk is niet alleen ter meerdere eer en glorie van Gerrit Glas. Zijn geloof vormt zijn taakopvatting. Het is niet voor niets dat Glas de Dooyeweerd-leerstoel bekleedt, ter nagedachtenis aan de VU-hoogleraar die zei dat alle wijsbegeerte en wetenschap een religieus uitgangspunt heeft. “In de wetenschap draait het om alle aspecten van de schepping. Daarom vind ik haar zo mooi. Verwondering is voor mij de grondhouding.” AV
Speciale master
Dit studiejaar is de nieuwe master filosofie van de neurowetenschappen begonnen. Het is een uitbreiding van de bestaande researchmaster neurowetenschappen. Studenten die hiervoor kiezen, volgen in het eerste jaar van de master ook vakken bij filosofie. In het tweede jaar wordt de filosofie verder uitgewerkt. “Dit zijn studenten die op deze manier een betere neurowetenschapper willen worden”, vertelt hoogleraar Gerrit Glas. Hij maakt zich geen zorgen over de extra studielast in het eerste jaar van een toch al pittige neurowetenschappelijke master. “Deze studenten zijn het neusje van de zalm en kunnen wel wat aan.”
‘Neurowetenschappers hoeven zich nog niet druk te maken om de toepasbaarheid’
‘Als filosoof heb ik vooral een bevragende rol’
‘In de spreekkamer wil ik echt in iemands huid zitten’