Foto: VUmc

DE TRUC VAN ÉÉN DUBBEL CONSULT

Rianne Lindhout7 June 2013

Hij doet vaak second opinions. Meestal komt hij niet tot een andere behandeling dan zijn voorganger. VUmc-internist prof. dr. Yvo Smulders, gespecialiseerd in hart- en vaatziekten. Met op de achtergrond Bach op marimba legt hij uit hoe je als arts gemakkelijk veel tijd en zorgkosten kunt besparen.

In uw boek In de problemen met hart en vaten. Wat nu? staat dat patiënten met (verhoogd risico op) hart- en vaatziekten vaak te weinig begeleiding van hun arts krijgen. Hoe lukt het u om die begeleiding wel te geven? “Ik heb een luxepositie: ik heb maar één keer per week spreekuur, waarin ik een kwartier heb voor een controle en een nieuwe patiënt krijgt maar liefst een half uur. Veel collega’s in perifere ziekenhuizen zijn van goede wil, maar hebben niet zo veel tijd. Ze sturen iemand bij wie het niet lukt de bloeddruk goed in te stellen naar mij door.”

En lukt het u dan wel? “Dat er professor voor mijn naam staat doet al een heleboel. Ook dit grote ziekenhuis is indrukwekkend voor mensen. Hoewel een second opinion slechts één op de tien keer tot een andere diagnose leidt, zijn acht op de tien mensen er erg tevreden over. Het is daardoor kostenbesparend, ook al is daar discussie over: mensen sluiten de zaak dan af in plaats van allerlei andere specialisten te consulteren.”

Een second opinion mag dan vaak een positieve ervaring zijn, maar het is toch beter – goedkoper – als je hem niet nodig hebt. Hebt u een tip voor artsen om second opinions vaker overbodig te maken? “Boek bij therapieresistende hoge bloeddruk eens een dubbele afspraak en babbel dan ook een beetje over de achtergronden. De situatie thuis, hoe iemand zijn ziekte ervaart en of hij notie heeft van de risico’s van hoge bloeddruk. Soft, gericht op de relatie. Dat kan heel satisfying zijn en je verdient het meteen terug. Dan heb je de imponerende academische omgeving niet nodig.”
“Er is verrassend onderzoek gedaan onder Duitsers – die als er al verschil is met ons waarschijnlijk rechter in de leer zijn. Na een hartinfarct móét je medicijnen slikken, maar slechts een op de drie deed dat natwee jaar nog. Om dat tegen te gaan moeten we mensen meer doordringen van het belang daarvan.”

En hoe doet u dat dan, mensen van dat belang doordringen? “In mijn werk gaat het vaak om het voorschrijven van preventieve medicijnen: cholesterol- en bloeddrukverlagers. Je weet nooit zeker of ze iemand zullen helpen, ze beperken alleen het risico. Ik vraag vaak aan patiënten die zijn doorverwezen met therapieresistente hypertensie of ze weten waarom hun arts ze medicijnen heeft voorgeschreven en wat hun motivatie is om dagelijks pillen te slikken. Vaak blijkt dan dat wat uitleg over wat er op het spel staat en wat die medicijnen doen, voldoende is om te zorgen dat ze hun medicijnen nu wél gaan nemen.”
“Vaak is dat al genoeg om de bloeddruk te normaliseren, maar sommige patiënten twijfelen na die uitleg juist of ze de medicijnen wel willen: elke dag een pil en ze kunnen bijwerkingen geven. Ook dat is prima: ik help ze de afweging te maken. Er zijn patiënten die eerst willen proberen gezonder te gaan leven.”

Benadert u verschillende typen patiënten elk op een eigen manier? “Een beetje wel, maar ik vind het ook prettig dat ik na jarenervaring een modus heb gevonden die bij mij past en die bij de meeste patiënten werkt. Ik gebruik een mix van ratio en empathie en ben vrij paternalistisch. Dat laatste is uit de mode, studenten leren nu patient empowerment, waarbij ze meer verant-woordelijkheid bij de patiënt leggen. Als je je eigen modus gevonden hebt, dan wordt je daar tevreden mee. Maar soms gaat het mis. Laatst raadde ik de familie van een heel zieke, oude man op de spoedeisende hulp af om verder te behandelen als het mis zou gaan. Eén van de familieleden kon dat helemaal niet waarderen. Achteraf had ik anders moeten communiceren. Dat houdt me scherp.”

Wat is het mooiste aan uw werk? “Voor mij is het cruciaal om een goede verstandhouding met collega’s te hebben. Goed kunnen sparren en een paar soulmates hebben is voor mij extreem belangrijk. Met Jos Kooter bijvoorbeeld [die collega kwam net binnen en vertelde dat hij ook de Bach-marimba had opgezet, dat het een goede tip was en dat hij nog even wilde verder praten over hun artikel, red.]. We maken nu samen uit fascinatie en zendingsdrang een artikel over infuusvloeistof. Jaarlijks worden er tien miljoen liter van gebruikt in Nederland, maar de samenstelling staat niet vast. Iedereen doet maar wat.”
“Toen ik tien of elf was en dokter wou worden, had dat vooral met de status te maken. Het was nog niet omdat ik zo graag mensen beter wilde maken. Dat komt bij de meeste artsen later pas, en krijgt als het goed is de overhand. Bij medische studenten zie je soms nog dat ze voor de status en het geld gaan. Meestal komt dat geleidelijk wel goed. Soms niet. Dat zijn niet de collega’s waar je je patiënten graag naartoe stuurt.”

En wat is het minst mooie aan uw werk? “De toenemende regelzucht en de toenemende drang om alle in beton te gieten. Gebrek aan relativering van de protocollen, de opkomst van evidence based medicine, publicatiedruk en de sfeer die daardoor rond wetenschap komt te hangen. Credits zijn te belangrijk geworden. Wat zou het leuk zijn als wetenschap een volstrekt vrije exercitie zou zijn.”