Gustaaf Peek (47) vervult dit collegejaar de rol van Vrije Schrijver aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hoe ziet hij deze rol? En wat houdt hem als schrijver bezig?
Middenin het centrum van Amsterdam bewoont de schrijver een stille enclave. Een van de wanden is tot de nok gevuld met boeken. „Ik ben nog aan het bijkomen van een overstroming waarvan ik vannacht wakker schrok. Gelukkig zijn mijn boeken droog gebleven.”
Het viel me op dat u in de aanloop naar dit interview mijn mails middenin de nacht beantwoordde. Bent u een nachtelijke schrijver?
„Ik hoop altijd dat niemand dat ziet. Piekeren is de oorzaak van een hoop gedonder. Ik sta liever op en ga dan aan het werk. Slecht slapen is sinds een paar jaar een probleem. Het is erin geslopen en ik wacht tot het er weer uit sluipt."
U heeft zes romans op uw naam staan. Wat typeert u als schrijver?
„Ik probeer gul te zijn met wat ik schrijf. Als ik schrijf, zet ik alles in wat ik aan menselijk en literair vermogen in me heb. Ik ga ervan uit dat die openheid wordt opgemerkt door een ander mens. En ik hoop dat als ik dat geef, er zomaar een connectie ontstaat met een totale vreemde."
Met welk boek voelde u zelf zo’n connectie?
„Het fijne van die enorme boekenberg is dat er altijd wel iets is om open te slaan. Toen ik jong was, las ik het boek, Farewell to Arms, van Ernest Hemingway en in mijn hoofd vond een soort ‘boem’ plaats. Het boek is magisch en mysterieus, al is het in heldere taal geschreven. Ik denk altijd dat als ik een boek niet direct kan analyseren, het om iets werkelijk menselijks moet gaan. We zijn als mens magisch en mysterieus en wie dat weet te vangen, is een kunstenaar. Mijn jongere zelf dacht toen waarschijnlijk al: boek dat grijpt zo diep op me in, dat moet wel belangrijk zijn."
U bent dit collegejaar de Vrije Schrijver. Waar kijkt u het meest naar uit?
„Ik kijk het meest uit naar de ontmoeting met studenten. Dat vind ik van de grootste betekenis. Het gaat om studenten Geesteswetenschappen, dus het zijn eigenlijk al rebellen. Ze doen niet leuk mee met de maatschappij en richten zich op dingen van de geest. Dan ben ik al helemaal vóór je. Ik hoop dat ik ga ontdekken wat er heerst, wat ze nodig hebben. Als ik eventueel kan helpen, geweldig."
Wat voor student was u zelf?
„Ik was in eerste instantie een ongelukkige student. Mijn ouders wilden dat ik een studie rechten zou. Dat was geen succes. Het enige waar die studie goed voor was, was dat ik ernaast eindeloos romans kon lezen. Ik las een boek per dag. Die boeken gaven me hoop. Na mijn propedeuse ben ik gaan doen wat ik echt wilde: Engelse taal- en letterkunde. Het Engels hoorde bij de boeken die ik al op jonge leeftijd las, de films waarnaar ik keek. Die taal had status. Een grote wereld waar ik bij wilde horen."
„Ik dacht niet: gaat het wel lukken? Het móest lukken. Ik had geen plan B."
„De dag nadat ik mijn studie afrond, begon ik met schrijven. Eerst korte verhalen om daarna romans te gaan schrijven. Maar alles wat ik schreef, was heel slecht. Ik ben toen Nederlandse poëzie gaan lezen en gedichten gaan schrijven. Ondanks dat het tegenzat, bleef ik vertrouwen houden in de kunst. De kunst had me al die jaren gedragen. Ik dacht niet: gaat het wel lukken? Het móest lukken. Ik had geen plan B. Pas na drie jaar poëzie schreef ik weer een kort verhaal. Achteraf gezien moet ik doodsbang zijn geweest dat het niet zou lukken. Dat heb ik bezworen door veel te werken. En dat doe ik nu nog steeds."
Speelt die angst nog steeds op?
„Het is altijd spannend. Voor mijn jongste boek A.D. (over de eerste scheepsreizen naar Nederlands-Indië, red.) had ik het eerste idee al in 2014. Je weet pas of het klopt als het boek klaar is. Dan zijn we zeven jaar verder. Ergens vind ik dat slappe koord ook spannend. De inzet wordt met elk boek hoger. Je gaat concurreren met jezelf en je werk. Dat is geen gezond patroon, maar het gebeurt wel. Als het klaar is, is het het weer waard, is het bijna alles waard."
„Stel dat ik een baan zou hebben die totaal niet bij mij aansloot, en het zou in die baan niet goed gaan, dan sta ik op min twee. Als bij mij het schrijven niet goed gaat, dan geeft dat grote frustratie, woede en verdriet, maar het is dan het schrijven dat niet goed gaat en daar zit voor mij grote troostende waarde in. Als je iets gelukkiger bent, kun je beter schrijven. Ik probeer niet naar de pijn toe te schrijven. Ik schrijf om met het leven om te gaan."
„Elke keer als er weer iemand in de mijnen of de magazijnen van Amazon staat, kan diegene geen kunst maken"
In uw boek Verzet! Pleidooi voor communisme, schrijft u over kapitalistische indoctrinatie. Waarom is dat heden ten dage zo relevant?
„De afgelopen eeuwen heeft het kapitalisme samenlevingen, bedrijven en arbeiders eronder gekregen. Voor pure winst is men tot slaaf gemaakt. Daar zaten Mozarts bij, daar zaten Picasso’s bij, daar zaten Gustaaf Peeken bij. Getalenteerde mensen op zoek naar een uiting en die geen kans hebben gekregen. Elke keer als er weer iemand in de mijnen of de magazijnen van Amazon staat, kan diegene geen kunst maken en dat zou zomaar eens de kunst kunnen zijn die de hele mensheid kan optillen. En dat is maar een klein voorbeeld van de destructieve dynamiek van kapitaal."
Hoe verzet u zich daartegen?
„Ik haak aan bij het Marxisme, ik zit bij BIJ1, bij een vakbond voor auteurs. Als je het socialisme aanhangt, vereist dat een actieve levensstijl. De samenleving snoert ons van jonge leeftijd in en mat ons af. Zoals kinderen zijn, zijn wij. We zijn creatief, speels, we willen tekenen, dansen en spelen wanneer we er zin in hebben. Dat wordt eruit geramd op school, op straat en in de samenleving."
„Ik hoop dat mijn kunst een manier is om te zeggen: je hebt me nog steeds niet te pakken."
Waarom wordt dat eruit geramd?
„Daar is geen plek voor. We hebben drie pijlers: kapitaal, patriarchaat en witte dominantie. Daar moeten we aan beantwoorden. Wij mensen moeten automaten worden, zodat we accumuleren, er hiërarchieën kunnen floreren waar de witte man aan het hoofd staat. Daar zit geen muziek in, geen kunst. Aardigheid mag alleen als het rendeert. Ik wil vriendelijk zijn wanneer ik er zin in heb. Dat is vaker dan men verwacht."
Waarom verwacht men dat niet van u?
„Ik groeide op in een klein dorpje op de Veluwe. Daar konden ze niet omgaan met mensen met een andere kleur. Dan ga je een kind afkammen, buitensluiten, apart zetten en ram je de zang en dans er wel uit. Ik hoop dat mijn kunst een manier is om te zeggen: je hebt me nog steeds niet te pakken. Elke keer als er weer een boek uitkomt, denk ik weer: je hebt me niet te pakken."
U bent een nazaat uit de familie Peek. Uw betovergrootvader was een van de oprichters van warenhuis Peek en Cloppenburg. Werd hier vroeger bij u thuis ook over gesproken?
„Ja, maar dan vanaf de andere kant. De rechterzijde van het spectrum, zeg maar. Ik ben dus ook heel ingevoerd in die hoek. Alles wat uit de monden van de Ruttes en Trumps van deze wereld komt: in mijn jeugd hoorde ik thuis niet anders."
Uw gedachtegoed ging de andere kant op. Voelde dat als het verloochenen van uw familie?
„Ja. het zorgt voor afstand. Ik vind het fijn - zoals iedereen dat vindt - als je vriendelijk en aardig tegen me bent. Het is dus fijn als je familie dat is. Dat was in mijn geval niet zo. Ik werd werkelijk onaardig bejegend. Het had een grote negatieve invloed op mij. Op een gegeven moment heb ik besloten om afstand van hen te nemen. Het verdrietige is dat mijn leven erop vooruit ging. Dat klinkt gemeen, maar het was zo. Ik bloeide op toen ik uit de greep van mijn familie was. Ik had liever gezien dat het anders was."
„Ik ben er juist een voorzichtiger mens van geworden, een wantrouwend mens, een angstig mens."
„Ook al ligt het nu al jaren achter me, nog steeds voelt het alsof het niet klopt. Alsof er iets niet helemaal goed is gegaan. Het woord hechting: therapeuten zijn er gek op. Als daar dingen niet helemaal goed zijn gegaan, is de eerste klap een daalder waard. Ik geloof niet in what doesn’t kill you makes you stronger. Ik ben er juist een voorzichtiger mens van geworden, een wantrouwend mens, een angstig mens. Ik raad het niemand aan. Zo’n pad is persoonlijk en dat moet iedereen voor zichzelf beslissen. Maar wat je ook doet: wij als samenleving moeten voor je klaarstaan. Mensen horen bij elkaar."
Is intuïtie voor u belangrijk?
„Intuïtie zou voor iedereen belangrijk moeten zijn. Het is deel van ons, bepalend en ingrijpend, maar we mogen er niets mee. Je hebt niets aan je intuïtie als je een tentamen maakt, als je je targets moet halen op je werk. Met je intuïtie mag je niks doen. Je zou het zomaar eens kunnen gaan wantrouwen, want het wordt nergens beloond. Die intuïtie zou zomaar eens kunnen zijn wie wij werkelijk zijn. De kunstenaar moet ermee aan de slag. Door gul te zijn, wil ik dat een 17-jarige jongen, zoals ik vroeger was, hoop houdt, misschien wel door een 47-jarige als ik, die mijmert, droomt en dat opschrijft."