Hoogleraar publieksfilosofie Marli Huijer (67) begon haar carrière met een studie geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Van de medische wereld stapte ze over naar die van de filosofie. Onlangs publiceerde ze een boek over de toekomst van het sterven.
Vanaf het einde van de middag is de voormalig Denker des Vaderlands beschikbaar voor een interview. „De dag begin ik met schrijven. Vaak schrijf ik ‘s nachts als ik even wakker word al in mijn hoofd. Sommige mensen gaan piekeren, maar ik schrijf. Dat moet ‘s ochtends dan gelijk op papier. Daarna neem ik het liefst een duik vanaf de steiger naast mijn huis.”
U studeerde geneeskunde aan de VU. Hoe kwam die keuze tot stand?
„Ik wilde eigenlijk - net als mijn klasgenoten - naar de katholieke universiteit in Nijmegen, maar mijn ouders waren gereformeerd en ik moest en zou naar de VU. Het groene VU-busje stond bij mijn grootouders op de schoorsteenmantel. Na de voorlichtingsdag van geneeskunde op de VU, liepen mijn vader en ik naar buiten en ik meldde hem direct dat ik niet naar de VU ging. Hij werd behoorlijk boos. Onze relatie was al gespannen. Ik was vragen gaan stellen over het geloof en hij gaf daar naar mijn idee geen overtuigende antwoorden op, dus besloot ik dat God niet bestond. Ik denk dat hij dacht: als ze nou maar naar de VU gaat, dan komt het wel weer goed met haar."
Wat vond u van de opleiding?
„Het was een kwestie van veel uit mijn hoofd leren, ik vond het weinig uitdagend. Meestal begon ik pas kort voor een tentamen met studeren. Wel werkte ik hard voor het vak sociale geneeskunde van hoogleraar Jan Pieter Kuiper. Ik was toen al meer geïnteresseerd in de politieke ideeën over hoe je met gezondheid om moet gaan. Tijdens mijn coschappen luisterde ik het liefst naar de verhalen van patiënten. Van een zeeman die op de late avond vertelde hoe hij niet bang was om te sterven. Dat hij zoveel gevaren had getrotseerd dat het nu wel goed was dat het een keer afgelopen was."
„Als iemand een behandeling weigert, wordt hij of zij al snel als irrationeel of emotioneel weggezet."
„Je wordt als arts opgeleid om mensen beter te maken en minder om te accepteren dat mensen ook willen sterven. Ik ben gaan onderzoeken wat mensen ertoe beweegt om medische behandelingen te weigeren, zelfs als dat de dood tot gevolg heeft. Als iemand een behandeling weigert, wordt hij of zij al snel als irrationeel of emotioneel weggezet. Ik vind dat het pas een volmondig ‘ja’ is als je even gemakkelijk ‘nee’ op een behandeling kunt zeggen."
In een van uw boeken las ik dat u als kind een opstel schreef over de ideale invulling van de ouderenvoorziening. Was u op jonge leeftijd al idealistisch?
„Op mijn tiende heb ik samen met mijn beste vriendinnetje een jaar lang niet gesnoept. Voor elk snoepje dat we niet aten, kregen we van onze ouders een dubbeltje. We spaarden de dubbeltjes in een sigarendoosje en als het doosje vol zat, stuurden we de inhoud naar de zending (evangelisatie, red.)."
„Een paar weken later werd hij door de dominee gebeld met de vraag of hij mij alsjeblieft van catechisatie kon afhalen."
„Dat beeld van ‘het goede doen’ haalde ik waarschijnlijk uit de Bijbel. In die tijd dacht ik al: wat in de Bijbel staat, komt niet overeen met hoe we leven. Rond mijn zeventiende stuurde mijn vader stuurde me naar catechisatie. Een paar weken later werd hij door de dominee gebeld met de vraag of hij mij er alsjeblieft kon afhalen. Ik stelde alleen maar vragen die de andere kinderen aan het twijfelen brachten."
Tijdens de coronapandemie sprak u zich regelmatig publiekelijk uit tegen de maatregelen die door de overheid werden genomen, zoals het sluiten van de scholen. Dat werd u niet in dank afgenomen.
„Dat klopt. Sinds ik me publiekelijk uitspreek over covid - en eigenlijk eerder ook al, toen ik me uitsprak over vluchtelingen - ontvang ik naast ondersteunende reacties ook behoorlijke bedreigingen. Ik weet niet of er nu een hardvochtiger debatklimaat heerst dan vroeger. Vroeger zaten mensen in de kroeg en riepen dat ze die-en-die aan een boom op moesten ophangen. Dat werd vaak ter plekke door anderen gecorrigeerd."
„Naarmate het minder vanzelfsprekend is dat mensen sociaal contact hebben, wordt dit soort opmerkingen meer online gemaakt dan in het fysieke leven. Vroeger zou je het niet merken, nu wel. Het besef dat dit al eeuwen voorkomt, geeft mij ademruimte. Ik probeer ook op ieder bericht te reageren. Soms inhoudelijk, maar niet als het over een grens gaat en ik met een nazi word vergeleken."
„Ik ben echt geen wappie die vanuit het niets kritisch is over de aanpak van de overheid."
Is het toelichten van uw ideeën de reden dat u het boek De toekomst van het sterven schreef?
„Ja. Ik heb vanaf het begin geprotesteerd tegen de sluiting van de scholen. Onderwijs is van grote waarde. Voordat je overgaat tot sluiting moet je een goede afweging maken tussen waarom je dat doet en de waarde van onderwijs. Ik vond dat de overheid vanuit paniek die beslissing nam. Met dit boek wil ik laten zien waar mijn kritische kanttekeningen vandaan komen. Ik ben echt geen wappie die vanuit het niets kritisch is over de aanpak van de overheid. Er zit een goed doordacht idee achter dat ik vanaf de jaren tachtig heb ontwikkeld."
In uw boek schrijft u over het ideaal van zo lang en gezond mogelijk leven, terwijl er aan de andere kant weinig ruimte is voor ziekte en leed in de maatschappij.
„We moeten allemaal gezond leven en sporten om steeds ouder te worden. In dat ideaal zit een niet-waardering van ongezondheid, lijden en ziektes. Maar als we de hele bevolking stimuleren om uiterst gezond te leven, wordt iedereen wel ouder, maar de kwetsbaarheid voor infectieziektes, dementie of kanker blijft en neemt met de leeftijd toe."
„We hebben nu al onvoldoende zorg voor al de ouderen, en de groep 80-plussers gaat in 2050 met factor twee of drie toenemen. Zelfs als we het zouden willen, hebben we niet genoeg zorgverleners om daar wat aan te doen. Als we daar geen andere oplossingen voor vinden, zal het rijke deel van de bevolking via particuliere gelden een prettig leven houden en het arme deel zonder veel zorg thuis sterven."
U pleit voor meer gesprekken over de dood en een grotere acceptatie ervan. Het zou ook voor mensen zelf beter zijn. Ik vat samen: je kunt beter je hele leven lang een beetje met de dood bezig zijn en dan is de dood aan het eind minder zwaar, of je negeert het je hele leven en dan is het aan het eind het zwaarst.
„Het is realistisch om af en toe bij de dood stil te staan. Hoe lang moet mijn leven doorgaan? Hoe wil ik het afronden? Welke rol kunnen naasten hebben? We zijn als mens toch sociale dieren. Waarom zouden we over alles praten maar niet over het sterven? Je sterft maar één keer. Het betekent het einde van allerlei relaties die je hebt en zij blijven achter. De ervaring van een goed sterfbed is ook belangrijk voor de mensen die je achterlaat. Ik hoop dat we onze kinderen en kleinkinderen kunnen helpen een zachtere blik op de dood te krijgen."
Voelt het als een troost dat u voort zal leven in uw nazaten?
„Dat idee is troostrijk. Dat hoeven niet eens je familieleden te zijn. De gedachte dat je onderdeel bent van een ketting aan menselijke relaties vind ik troostend. Zelfs als je dood bent, blijf je onderdeel van levende organismen. Dat geldt ook voor wat je schrijft of zegt."
„Datgene wat je als mens doet, zet steeds processen in gang."
„Je bestaat zelfs voort doordat dingen die je zegt of schrijft op internet blijven rondgaan. Ik ben niet actief op social media, maar deze week hoorde ik dat een discussie tussen mij en de huidige Denker des Vaderlands - over hoe activistisch een filosoof mag zijn - op Twitter rondging. Toen dacht ik: de discussies gaan ook zonder mij door, ik kan straks rustig sterven. Maar het gebeurt ook op microniveau. Ik maak van mijn parkeerplaats een tuintje en mensen die langslopen praten erover dat ze dat ook zouden moeten doen. Datgene wat je als mens doet, zet steeds processen in gang."
Uw ouders stierven toen u 29 en 35 was. Wat veranderde er voor u?
„Zoals ik op mijn achttiende niet in opstand durfde te komen tegen mijn vader, zo denk ik dat ik altijd een grote angst heb gehad om daadwerkelijk het contact met mijn familie te verliezen. Na de dood van mijn vader schreef ik een opiniestuk over euthanasie, waarin ik iets over het sterfbed van mijn vader zei. Mijn moeder was daar heel boos en verdrietig over. Ik wilde haar dat niet aandoen, maar ik wilde ook in vrijheid kunnen schrijven. Mijn moeder vond het ook vreselijk dat ik filosofie ging studeren en vond dat ik als medicus door moest gaan. Een half jaar na haar overlijden studeerde ik af en kon ik meteen een baan in de filosofie krijgen. Ik dacht: ik kan nu schrijven wat ik wil. Ze kunnen niet meer boos worden en ik kan ze geen pijn meer doen. Ik kan ze niet meer kwijtraken, want ik ben ze al kwijt."
„Ik dacht lange tijd: dan moet ik dus op de een of andere manier een weg vinden waardoor ze toch van me houden, ook al geloof ik niet in God."
„Je wilt zo graag loyaal zijn aan je ouders. Je houdt van ze en vindt het vreselijk dat ze jou zondig vinden omdat je ongelovig bent. En je blijft naar hun liefde verlangen. Ik kan het aan mijn partner - die ongelovig is opgevoed - ook niet uitleggen. ‘Hoe kan het nou dat je ouders niet van je hielden omdat je niet gelovig was?’, vraagt hij dan. Het rare is: ik snap het eigenlijk wel. Ik bleef loyaal aan hen, dacht lange tijd: dan moet ik dus op de een of andere manier een weg vinden waardoor ze toch van me houden, ook al geloof ik niet in God. Maar dat kon niet. Dat was een vruchteloze strijd."
In veel van uw boeken vinden we citaten uit de wereldliteratuur. Is dat een liefde van u?
„Literatuur staat in de huiskamer en filosofie in de werkkamer. Ik lees veel. Ik denk ook dat de literatuur het voor mij makkelijk heeft gemaakt om afstand te nemen van de gereformeerde wereld. Via de literatuur heb ik andere werelden leren kennen. Op zondagochtend duik ik nog steeds net zo lief in een boek als dat ik de hele wereld afreis. Lezen verbreedt je horizon omdat je andere levens en werelden leert kennen. Het bijzondere aan de literatuur is dat het nooit empirische studies zijn, het zijn beschrijvingen van de werkelijkheid vanuit de ervaring. Wat betreft filosofie zit ik ook het dichtst bij de fenomenologie: hoe jij naar de wereld reikt en de wereld naar jou. Via literatuur krijg ik grip op de wereld."
Denkt u nog weleens terug aan uw tijd bij de VU?
„Absoluut. De VU heeft een grote vormende werking op mij gehad. Na de opleiding geneeskunde heb ik er nog de huisartsenopleiding gevolgd en ben ik er later gepromoveerd. Reflectie liep als een rode draad door al die opleidingen. Reflecteren is echt iets van de VU."
„Ook is een concept van mijn docent Jan Pieter Kuiper vaak van pas gekomen in mijn loopbaan. Hij pleitte voor baaldagen. Ik heb vaak gedacht: die term heeft voorkomen dat ik in een burn-out terechtkwam. Van Kuiper mocht je als je het niet meer aankon een dag vrij nemen en dat heette dan een baaldag. Daar hoefde je je niet voor te verantwoorden. Dat heb ik mijn hele werkende leven gedaan. Als het me ‘tot hier zat’ belde ik op en zei ik dat ik ziek was. Het was de dag erna weer over. Ik heb mijn hele leven altijd baaldagen genomen zonder dat mijn werkgever dat in de gaten had. Ik kan het iedereen aanraden."