Studenten
Ik zit aan tafel met drie jongvolwassenen, en mijn vrouw. Zij is natuurlijk ook volwassen, en ietwat jonger dan ik, maar ik doelde op twee van mijn vele kinderen en de beste vriendin van mijn dochter. Mijn dochter is een van mijn vele kinderen, de ander is mijn zoon. En als u denkt: twee vind ik niet echt veel…, dan kent u duidelijk mijn kinderen niet. Laat ik het zo zeggen: het is zeker ook (nee, vooral!) aan mijn vrouw (zie boven) te danken dat mijn vele (2) kinderen zo goed terecht zijn gekomen.
Maar goed, ik heb weer andere talenten en kwaliteiten. Die bij de directie van de Vrije Universiteit op te vragen zijn.
Er wordt, aan mijn tafel, gepraat over studies, en plekken, en wat je allemaal meemaakt. Al studerend. Mijn dochter studeert in Glasgow, haar vriendin aan een universiteit hier in Amsterdam, mijn zoon schijnt druk doende te zijn na zijn eindexamen af te reizen naar Delft (tussen Pijnacker en Schipluiden) om daar iets te gaan studeren dat zich zo ver aan de bèta-kant van het spectrum bevindt dat ik niet eens probeer te begrijpen waarom de wereld er grote behoefte aan heeft.
Hij weet dat zeker.
En ik weet zeker dat hij gelijk heeft, alleen al omdat ik geen tegen-argumenten heb. Als hij praat over artificial intelligence en ik antwoord met: “ik heb mijn handen vol aan mijn eigen intelligentie!”, kijkt hij naar me zoals je kijkt naar een kruising tussen een lieve, wat domme man, en een gemummificeerde dinosaurus.
‘Ik heb mijn handen vol aan mijn eigen intelligentie!’
Afijn, ik geniet van het gesprek, hier om me heen. Ze zijn jong, natuurlijk, ze zijn enthousiast, ze praten over literatuur, werkgroepen, discussies met medestudenten en zeker ook met docenten, het gaat over poëzie en toneelteksten, maar een halve minuut later net zo goed over antropologisch onderzoek, over boeken die je leest (zij lezen) omdat er in een werkgroep aan geraakt werd. Het ene moment gaat het over hoe heerlijk het is omringd te zijn door anderen die met hetzelfde bezig zijn – dezelfde studie, dezelfde struggles, hetzelfde leven, dezelfde naderende tentamens of deadlines – het volgende moment gaat het over een onderzoek naar de drijfveren van mensen in dit gave land om te stemmen op een politieke beweging die Vrijheid in zijn naam heeft staan, maar vooral van zich laat horen in harde maatregelen en buitensluiten van groepen. Jazeker, antropologie kan je naar Ghana of Papua Nieuw Guinea leiden, maar zomaar ook naar Almere-Haven.
Ik ben niet jaloers, hoewel ik me (weer) realiseer dat ik met plezier studeerde aan de VU – jaren tachtig van de vorige eeuw, inderdaad – maar er eigenlijk erg weinig mee gedaan heb. Tijdens mijn studie, bedoel ik. Ik was er, deed wat ik moest doen, haalde tentamens, haalde tentamens niet, wisselde uiteindelijk van studie, studeerde af en werd cabaretier. Radiomaker. Schrijver, dichter, columnist. En mede daarom kan ik dit met u delen.
En terwijl ik dat opschrijf ontstaat hier naast me – de BètaBoy heeft zich verderop weer voor zijn drie schermpjes opgesteld – het idee van de Schotse student om overmorgen een antropologie-college van/met haar vriendin bij te wonen. Omdat het kan. Omdat ze studeren. Omdat het leven zoveel te bieden heeft, als je er maar oog voor hebt.