In 1918 benoemde de VU aan de toenmalige Faculteit der Letteren twee hoogleraren voor de wetenschap der geschiedenis: Adriaan Goslinga (foto) en Aart van Schelven. Er was overigens al een hoogleraar klassieke talen, Jan Woltjer, die in zekere zin de geschiedenis van de oudheid doceerde. Maar nu kwam er een studierichting waarmee je bijvoorbeeld leraar geschiedenis kon worden. Voorlopig werden de colleges van genoemde hoogleraren bezocht door studenten met andere ambities, die geschiedenis als een soort bijvak deden.
De eerste ‘echte’ geschiedenisstudent was waarschijnlijk Alexander van Opstal, zoon van een verzekeringsinspecteur uit Teteringen. Hij schreef zich in 1922 in, deed in 1926 het kandidaatsexamen en werd in 1930 doctorandus in de geschiedenis. Dat Alex acht jaar over zijn studie deed, was in die tijd heel gewoon. Bijzonder was dat hij later ook promoveerde. In 1937 kreeg hij de doctorsbul uit handen van zijn promotor Van Schelven. Van Opstal werkte toen als leraar in Harderwijk; later ging hij naar Hilversum.
Langzaam maar zeker wisten meer jongens en meisjes uit de achterban van de VU de weg naar de geschiedenisopleiding te vinden. Ja, ook meisjes: in 1923 kreeg Alex van Opstal gezelschap van Jet van Gelderen, dochter van de hoogleraar semitische talen in de letterenfaculteit (en Oude Testament in de theologische faculteit). In 1932 kwam Hendrika Ebling uit Kampen geschiedenis aan de VU studeren. Met deze twee dames is echter alles gezegd over de vrouwelijke instroom vóór de Tweede Wereldoorlog. De overige twintig aspirant-historici in die periode waren allemaal van het mannelijk geslacht.
Hoe zag het totaalplaatje van de geschiedenisstudenten aan de VU eruit en wat is van deze alumni terechtgekomen in de maatschappij?
We zullen hen niet één voor één volgen, maar een paar losse waarnemingen noteren en voorbeelden geven. Om te beginnen blijkt Jet van Gelderen niet de enige jongere uit een professorenmilieu te zijn geweest. Ook de beide geschiedenishoogleraren kregen familieleden in de collegebanken: Goslinga zijn broer Wybo Jan en Van Schelven zijn neef Arnout. Van theologiehoogleraar F.W. Grosheide koos zoon Daniël voor het vak van historicus. Het gros van de overige geschiedenisstudenten kwam uit gezinnen van gereformeerde leraren, ambtenaren of middenstanders.
Niet alle geschiedenisstudenten haalden hun diploma. Bakkerszoon Wim van Dijk uit Kampen, die als gymnasiast al een handeltje in studieboeken opzette, kon in 1937 als vijfdejaars zijn ondernemersgeest niet langer bedwingen. De gesjeesde student bracht zijn bedrijf tot grote bloei. Van Dijk’s Boekhuis is nog steeds een begrip in de wereld van schoolboeken. Andere studenten haalden wel hun kandidaats, maar niet hun doctoraal. Een enkeling achtte de rechtenstudie uiteindelijk meer waard dan de historische wetenschap.
"Van Dijk's Boekhuis is nog steeds een begrip in de wereld van schoolboeken."
Veel VU-historici kwamen voor de klas te staan op een middelbare school. Arie de Fouw en Dirk Langedijk waren bovendien actief in nationale netwerken voor het christelijke onderwijs. Soms gingen de loopbanen na het leraarschap andere kanten op. Sybren van Tuinen schopte het tot burgemeester van Dokkum en Kampen, om daarna de Anti-Revolutionaire Partij te vertegenwoordigen in Provinciale Staten en Eerste Kamer. Wybo Goslinga klom op tot onderwijsambtenaar voor de Nederlandse Antillen. Daan Grosheide werd directeur van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Nout van Schelven vervulde beleidsfuncties in jeugdzorg en textielindustrie. En Jet van Gelderen werd documentalist bij dagblad Trouw.
Sommigen werkten naast hun drukke baan aan een proefschrift. Na Van Opstal brachten zeven alumni het tot een promotie, allemaal aan de VU. Misschien dachten ze al vooruit aan een leerstoel aan hun alma mater. De begaafde Henk Smitskamp werd in 1947 inderdaad benoemd in de vacature-Van Schelven. Jan Roelink volgde in 1949 als docent en werd later eveneens hoogleraar. Herman Schulte Nordholt, ingeschreven in 1934 maar – wegens jarenlang verblijf in Nederlands Indië – pas na de oorlog afgestudeerd, werd uiteindelijk hoogleraar culturele antropologie bij de sociale faculteit van de VU.
De oorlogsjaren trokken ook in de levens van de 22 VU-alumni hun sporen. Hendrika Ebling overleefde de oorlog niet, maar dat kwam door een treinongeluk bij Leeuwarden in 1944. Arie de Fouw, die als directeur van de Gereformeerde Kweekschool in Amsterdam het nodige deed om de Duitsers dwars te zitten, stierf een paar weken na de bevrijding aan lichamelijke uitputting. Nout van Schelven schreef in 2001 nog zijn autobiografie met herinneringen aan zijn VU-tijd én zijn verblijf in kamp Haaren.
"Het verhaal van de vroegere alumni is niet heel verschillend van de huidige bachelors en masters."
Al met al toont het verhaal van de vroegere alumni een gemengd beeld, niet heel verschillend van het plaatje van huidige bachelors en masters. Hopelijk geldt dat ook voor de dankbaarheid jegens de toegewijde docenten, die we soms fraai verwoord vinden in voorwoorden van proefschriften. Persoonlijk zou ik meteen een quote naar de webmaster bij Communicatie en Marketing mailen als iemand in een eindwerkstuk, zoals Alex van Opstal in 1937, zijn leermeester de volgende lof toezwaaide:
‘U dank ik hartelijk voor de keuze van dit belangrijke onderwerp, voor de leiding bij mijn onderzoek, voor de vrijheid, die Ge mij gelaten hebt, voor de groote zorg en belangstelling waarmee Ge mijn moeizamen arbeid hebt gevolgd en verlicht, voor Uw vele wenken en vriendelijke vingerwijzingen.’
Noot:
Bij de viering van het honderdjarig bestaan van de geschiedenisopleiding aan de VU verscheen onder redactie van Fred van Lieburg het (via hem nog verkrijgbare!) boekje Geschiedenis aan de Zuidas (Amsterdam 2018). Op de website over de VU-geschiedenis staat een dossier met blogs over Geschiedenis aan de VU: https://www.geheugenvandevu.nl/hoofdmenu/dossiers/100jaargeschiedenis
Fred van Lieburg is hoogleraar religiegeschiedenis FGW en voorzitter Historische Commissie aan de VU.