Foto: Peter Valckx

‘MIJN VAARDIGHEDEN LAGEN EIGENLIJK MEER IN DE WIS- EN NATUURKUNDE’

PIET HEIN DONNER12 May 2016

Piet Hein Donner, de oud-minister die altijd op de fiets naar het Binnenhof kwam. Hij hóórde daar gewoon. Maar de jurist uit een familie van rechters en dominees was eigenlijk een bèta. Hij koos voor een vak dat hij van huis uit kende. ‘Het leek me wel zo interessant om voor de overheid te werken.’

Met welk idee ging u rechten studeren? “Het was een beetje een negatieve keuze. Mijn vaardigheden lagen meer in de wiskunde en natuurkunde. Maar dan werd je leraar, zo was mijn beeld, en dat wilde ik niet. In mijn familie is iedereen dominee of jurist. Mijn vader (André Donner, red.) was van 1945 tot 1958 hoogleraar staatsrecht aan de VU, wij hadden altijd studenten over de vloer. Tegen zo’n familietraditie heb je dan een aversie of niet, ik had die niet en koos voor rechten.
Binnen die studie had je toen maar drie richtingen; mijn keuze voor publieksrecht, en daarbinnen bestuursrecht en Europees recht, was niet zozeer uit idealisme, maar het leek me wel zo interessant om bij de overheid te werken.”

Hoe was uw studietijd? “Ik ging niet veel naar college. Tentamens deden we voor een deel nog mondeling. Ik heb kort college staatsrecht gehad mijn vader, hij werkte niet meer aan de VU maar viel in. Ik kreeg college van Job de Ruiter, die later minister werd, en van Piet Boukema, die voorzitter was van de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State toen ik daar lid van werd. In mijn werk kom ik nog veel mensen tegen die ik ken uit mijn studietijd. Ik woonde twee jaar op Uilenstede, maar dat was zo ver fietsen vanuit de stad. Daarna huurde ik een kamer in de stad. Ik was een jaar senaatslid van het VU-corps. Daar heb ik mijn echtgenote ontmoet, zij zat ook in het bestuur. Zij komt uit een familie waar ze al vijf generaties huisarts zijn. We komen nog steeds twee keer per jaar bij elkaar met dat oude bestuur. Soms gaan we samen op vakantie.”

‘Minister worden is een cultuurschok’

Als u terugkijkt op uw loopbaan, wat was dan de mooiste periode? “Ik heb altijd met spijt afscheid genomen van alles wat ik deed, maar vond het ook weer interessant om iets anders te gaan doen. Behalve voor mijn eerste en laatste baan heb ik nooit gesolliciteerd. In mijn eerste baan, als ambtenaar bij Buitenlandse economische betrekkingen van het ministerie van Economische Zaken, werd ik in het diepe gegooid toen ik moest onderhandelen over de harmonisatie van wetgeving binnen de interne markt van Europa. Ik had in Luxemburg op school gezeten, sprak Frans, Duits en wat Italiaans. Ik leerde met heel verschillende groepen te onderhandelen, met ieder hun eigen belang. De Europese Unie – toen heette ze nog EEG – was toen wel overzichtelijker, met maar negen lidstaten.”

Het ministerschap, hoe hebt u dat ervaren? “Minister worden is een bijzondere ervaring. Een cultuurschok van de ene op de andere dag. Veel mensen denken dat je door de ambtenaren wordt ingepakt, maar ik ben juist heel goed ontvangen op mijn departementen en kreeg alle ondersteuning om de schok te overleven. Het debat met de Tweede Kamer vond ik altijd leuk, ook als het eens moeilijk was. Het is jammer dat de meeste mensen die discussies alleen gefragmenteerd via de televisie volgen. Dan zie je vooral de conflicten en de tegenwerking. Ik had juist vaak het gevoel heel prettig samen te werken met de Kamer.
Het ministerschap is niet iets wat je moet ambiëren als levensvervulling, vind ik, maar het is wel heel interessant. Als je wordt gevraagd, moet je je niet afvragen of je het leuk vindt, maar of je goede redenen hebt om nee te zeggen.”

U zag er verslagen uit toen u moest aftreden als minister van Justitie vanwege de Schipholbrand. “Het klinkt wellicht wat vreemd, maar toch was dat het ideale aftreden. Het is heel anders weggaan als de Kamer het vertrouwen in je opzegt. Ik was weg voordat de Kamer iets kon zeggen. Iedereen wist dat de beslissingen waarvoor ik moest aftreden lang voor mijn tijd genomen waren. Het was aan de ene kant onzinnig, maar iedereen meende toen dat je als minister verantwoordelijkheid moest nemen door af te treden. Als je dan opstapt, vinden Tweede Kamerleden het jammer dat ze niet met jou kunnen debatteren, maar met een opvolger die nog minder verantwoordelijk is. Aan de andere kant is het ook goed dat het zo werkt, want degene die verantwoordelijkheid draagt, blijft op die manier niet vastzitten. De samenleving moet niet vast blijven zitten in een geschil.”

U was een populaire politicus, maar hebt ook wel kritiek gekregen. Hoe voelt dat? “Kritiek moet je nooit van je af laten glijden. Ik heb altijd ervaren dat het kritiek was op de functie, niet zozeer op de persoon. Ik heb vier moties van wantrouwen overleefd, daar stond steeds een slinkend aantal Kamerleden achter. Als iedereen het steeds met je eens zou zijn, ben je in feite niet nodig.”

‘Je hebt je nuttig te maken, vind ik’

Hoe ziet uw huidige werk als vice-president van de Raad van State eruit? “Het is juridisch heel breed, het betreft het hele spectrum van overheidshandelen. De Raad bestaat uit twee takken: enerzijds krijgt de Afdeling advisering alle wetsvoorstellen voor advies voorgelegd en daarnaast doet de Afdeling bestuursrechtspraak 13.000 uitspraken per jaar in zaken waarin burgers en bedrijven het niet eens zijn met overheidsbeslissingen.
Als vice-president ben ik voorzitter van de Afdeling advisering, maar ben ik inhoudelijk niet betrokken bij de bestuursrechtspraak. Ik zit elke woensdag de vergadering voor waarin we alle adviezen over wetsvoorstellen bespreken. Dat moet ik uiteraard voorbereiden en dat is vooral veel stukken lezen. Verder heb ik veel intern overleg met staatsraden en juristen en met de secretaris van de Raad over het reilen en zeilen van de organisatie. Daarnaast heb ik veel overleggen en afspraken met diverse externen en houd ik regelmatig spreekbeurten in het land. Als vice-president van de Raad van State heb je een drukke agenda en een volle werkweek, maar je hoort mij niet klagen.”

U komt uit een echte VU-familie. Hoe is uw relatie met de VU nu? “Ik ben nog altijd lid van de VUvereniging en betrokken bij de rechtenfaculteit (voorafgaand aan dit interview gaf Donner een lezing op de Alumnidag Rechtsgeleerdheid, red.). Mijn twee zonen hebben hier gestudeerd – een rechten en een geneeskunde. Ik ben hier gevormd. Zeker ten aanzien van dat punt uit mijn rede, waarin ik sprak over eenheid bij het vertrekpunt van waaruit je het recht vormgeeft. In de samenleving lijkt die eenheid steeds vaker te ontbreken. In een rechtsstaat is het van belang dat iedereen tot zijn recht komt. Zo telt niet slechts het recht van de sterkste of de wil van de meerderheid. Op de VU herken ik die eenheid, juist door pluriformiteit te erkennen en uit te gaan van de vraag hoe je elk mensen tot zijn recht kunt laten komen.”

Technisch gezien mag u met pensioen. Overweegt u op korte termijn meer tijd met uw kleinkinderen door te brengen? “Ik mag doorwerken tot mijn zeventigste en daar maak ik dankbaar gebruik van. Je hebt je nuttig te maken, vind ik. Het is je verantwoordelijkheid de talenten die je gekregen hebt goed te gebruiken.”

Streamers
‘Minister worden is een cultuurschok van de ene op de andere dag’
‘Je hebt je nuttig te maken, vind ik’